Breede is een klein dorp maar met een kerk en een borg.
over de kerk
Breede was In de 19e eeuw de kleinste hervormde gemeente in Nederland en kreeg geen rijkstoelage. Voor een rijkstoelage moest de gemeente tenminste 200 zielen tellen. Toch kon Breede een eigen predikant betalen. Dat kwam door de bezittingen van de kerk.
Deze kerkelijke bezittingen werden bij de stichting van de kerk ingebracht om het onderhoud van de gebouwen en het inkomen van de predikant te garanderen. In ruil daarvoor kreeg de stichter, de borgheer, het recht van collatie. Dat is het recht om een predikant te benoemen. Zo oefende de collator invloed uit op de kerk.
De kerk van Breede is een laatromaanse zaalkerk uit 1300 en niet gefundeerd. De ondergrond was blijkbaar zo stevig dat kon worden volstaan met het doorzetten van de muren tot een halve meter onder het maaiveld.
invloed van de borgheer
In de kerk staat een bank van de familie Sickinghe, die van 1678 tot 1705 op de Breedenborg woonde. De preekstoel uit 1853 heeft onderin een ruimte voor een stoof zodat de predikant geen kou hoefde te lijden.
Sinds 1821 mocht een collator, vaak de borgheer, geen kerkelijke goederen meer beheren. Toch behield in Breede de familie invloed op de kerk, want ze vervulden nu de functie van -gekozen- kerkvoogd. Blijkbaar was het moeilijk in een kleine gemeenschap als Breede de familie op de borg te passeren. Zo heeft het 19e eeuwse orgel het wapen van de familie Alberda van Menkema gekregen. Dat verwacht je niet in de 19e eeuw toen de band tussen adel en kerk losser werd.
Het Groninger Borgenpad verlaat Breede over de Breedster laan. Dit is een zogenaamde lijkweg, die we ook elders aantreffen, bijvoorbeeld in Ezinge, de Notweg. Deze lijkwegen werden gebruikt om doden naar het kerkhof te brengen. De term not kan ook op een ander gebruik slaan, het Oudfriese woord nāt betekent rundvee, dus een weg waarover het vee naar de weilanden werd gebracht.